Zonder tussenkomst van de minister dreigen op 1 januari bijna 1.000 plaatsen voor herstelverblijf verloren te gaan. Na een hospitalisatie of ernstige ziekte kunnen patiënten in een herstelbedrijf revalideren en werken aan zelfredzaamheid. Vlaams Parlementslid Katrien Schryvers trekt aan de alarmbelen doet een voorstel tot bijsturing. “Indien de huidige voorwaarden ongewijzigd blijven, dreigen vanaf 1 januari 2026 130 centra voor herstelverblijf met in totaal bijna 1000 plaatsen te verdwijnen”, stelt Schryvers, “Dit mag echt niet gebeuren. Voor patiënten is dit géén overbodige luxe, we hebben elke plaats meer dan nodig. In een context waarin de zorg- en ondersteuningsnoden almaar toenemen, is het verloren laten gaan van capaciteit gewoonweg onverantwoord.”
Centra voor herstelverblijf (CVH) zijn een essentiële schakel in het zorglandschap voor personen die tijdelijk niet naar huis kunnen na een ziekenhuisopname of ernstige aandoening, maar geen verdere ziekenhuiszorg nodig hebben. Vooral ouderen maken vaak gebruik van deze tijdelijke opvang- en revalidatievorm. CVH kunnen op zichzelf staan maar in de praktijk gaat het vaak over woonzorgcentra die ook verblijfseenheden voor herstelverblijf hebben. Het geeft mensen de mogelijkheid om in een veilige en zorgzame omgeving te herstellen wanneer ze tijdelijk niet voor zichzelf kunnen zorgen door ziekte of een ingreep.
Vroeger konden CVH eenvoudigweg worden aangemeld bij de overheid. Sinds 1 januari 2019 is echter een erkenning van de Vlaamse overheid verplicht. Op die manier garanderen we als overheid dat CVH aan de nodige kwaliteitseisen voldoen, bijvoorbeeld op het vlak van personeel en infrastructuur. De op dat moment reeds aangemelde voorzieningen die aan de nieuwe normen voldeden, moesten een ontvankelijke erkenningsaanvraag hebben ingediend tegen 31 december 2022. Voor de aangemelde voorzieningen die niet aan de normen voldoen geldt een overgangstermijn tot 31 december 2025. Vanaf 1 januari 2026 kunnen niet-erkende verblijfseenheden niet langer worden uitgebaat.
Onhaalbare erkenningsnormen
Het grootste obstakel om een erkenning te kunnen krijgen, is de nieuwe minimumnorm voor het aantal verblijfseenheden waarover een CVH moet beschikken. De erkenningsnormen stellen dat een CVH over minimaal zestig verblijfseenheden moet beschikken per vestigingsplaats, of minstens dertig verblijfseenheden als het centrum een functionele eenheid vormt met een ziekenhuis of een woonzorgcentrum. Geen enkel van de huidige aangemelde CVH voldoet aan deze minimumnorm.
Uit gegevens die Schryvers opvroeg waren er in 2024 slechts 17 erkende CVH, goed voor 893 erkende verblijfseenheden. De overgrote meerderheid van de CVH zijn slechts aangemeld en moeten dus nog voor het einde van het jaar een de nieuwe minimumnorm voldoen om een erkenning te kunnen krijgen. Het gaat over 130 aangemelde CVH, samen goed voor 965 verblijfseenheden. Meestal gaat het in die gevallen over CVH die verbonden zijn aan een woonzorgcentrum, en voor wie het niet haalbaar is om zomaar infrastructuur uit te breiden om aan dertig verblijfseenheden herstelverblijf te komen.
“Indien de regelgeving niet wordt aangepast, dan zullen deze 130 centra op het einde van dit jaar onverbiddelijk de deuren moeten sluiten. Vanaf 1 januari 2026 mogen ze niet langer uitgebaat worden, wat neerkomt op een potentieel verlies van bijna 1000 verblijfseenheden”, aldus Schryvers, “Wetende dat de zorgnoden alsmaar toenemen, zou dit echt onverantwoord zijn. Zeker wanneer het gaat om centra die aantoonbaar kwaliteitsvolle zorg leveren en perfect functioneren.”
Concreet pleit Schryvers voor:
- Het schrappen van de minimumnorm van 30 verblijfseenheden voor CVH die een functionele eenheid vormen met een woonzorgcentrum. “Dankzij de verbondenheid met een woonzorgcentrum kunnen deze CVH de nodige operationele schaalvoordelen realiseren en zo zorgen voor een kwaliteitsvolle en financieel duurzame uitbating, ook indien zij over een klein aantal verblijfseenheden beschikken”, stelt Schryvers.
- De mogelijkheid tot omzetting van herstelverblijfeenheden naar verblijfseenheden in woonzorgcentra of kortverblijf type 1. “Indien het niet mogelijk is om herstelgerichte zorg te bieden, dan moet omzetting mogelijk zijn naar een andere woonzorgvorm die beter aansluit bij de feitelijk geboden zorg”, vindt Schryvers, “Aangezien de personeelsomkadering en infrastructuur in een centrum voor herstelverblijf gelijkaardig is aan deze in een woonzorgcentrum en een centrum voor kortverblijf type 1, moet omzetting naar deze woonzorgvormen zeker haalbaar zijn.”
“De zorgnoden worden alsmaar groter, we weten dat er de volgende periode heel wat bijkomende capaciteit nodig zal zijn. Dan bijna 1000 plaatsen verloren laten gaan, terwijl de kamers er zijn en het zorgpersoneel er is, dat is toch echt te gek voor woorden”, besluit Schryvers.